Een kat met groene ogen

2015-02 Een kat met groene ogen

Er zit een kat onderaan de trap. Het is een witte met groe¬ne ogen. Hij snort. Als ik een paar treden af ga, blaast hij en kromt zijn rug. Ik ga op de bovenste tree zitten. Wat nu? Ik moet naar beneden, ik heb een afspraak met Li-sette en als ik niet op kom dagen, komt ze naar hier. Niet meteen, meestal na een paar dagen en tegen die tijd zal de kat toch wel weg zijn en dan kan Lisette veilig boven komen.

Maar, als ik niet kom, wordt ze ongerust en belt ze mijn moeder om te vragen of die iets van me heeft gehoord. O, jee, die gaat stad en land afbellen. Ik moet gewoon die trap af gaan, die kat kan me hoogstens een krab geven. Hoe is die kat eigenlijk binnen gekomen? Ik heb geen kat en mijn medebewoners ook niet.

Het beest moet met een van de andere bewoners mee naar binnen gelopen zijn. Ik moet de deur open zetten, zo­dat het beest weg kan. Ik sta op. De kat blaast en ontbloot zijn tanden. Die zijn gevaarlijk scherp. Dat beest gaat aan­vallen. Ik ga weer zitten.

Waarom zit die kat daar? Is het een teken? Vertelt het beest me dat het gevaarlijk is om naar buiten te gaan? Ach, ik weet het ineens. De spion is er, daarom zit het beest er om me dat te vertellen. Die spion is er om te kij­ken of ik echt naar Lisette ga. Gaan dus, anders vertelt de spion aan Lisette dat ik thuis was en toch niet ging.

‘Ik heb het begrepen,’ zeg ik tegen de kat. ‘Dank je wel, laat me er nu door.’

De kat blaast agressief. Dat was de boodschap niet. Moet ik thuisblijven omdat er een chemische aanval komt of een schutter die in het wilde weg schiet zoals in Parijs? Dat zal het zijn.

‘Ik heb het begrepen,’ zeg ik.

‘Tegen wie praat je?’ vraagt Suzanne. Ze loopt langs me heen de trap af en stapt bovenop de kat. Het beest protes­teert niet, het blijft zitten zoals hij zit.

Haar voet gaat er doorheen.

Er is geen kat! Mijn hoofd maakt een kat. Verdomme! Ik ben er weer ingetrapt. Ik ren naar beneden en ga de deur uit. Met een beetje geluk haal ik mijn afspraak met Lisette nog.

Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger