Iedereen?

Ons Anna is altijd een teruggetrokken meisje geweest. Vaak leek het alsof ze in een fantasiewereld leefde en steeds naar de werkelijkheid getrokken moest worden. Hoe intelligent ook, op sommige dingen reageerde ze anders dan de andere kinderen. Als ik zei: ‘Iedereen aan tafel,’ dan zei ik er als vanzelf achteraan, ‘Anna ook.’ Ze voelde zich met ‘iedereen’ niet aangesproken. Zo waren er meer dingen. Ze vergat haar spullen en als ze eraan dacht, kon ze die niet vinden. Ze kon haar leven niet goed organiseren en ik stelde een strikte structuur in.

Door het verkeer fietsen, het was een ramp. Vaak reed ze midden op de weg, lette niet op het verkeer en stop­te vaak niet bij stoplichten. Toen ze 12 was, kon ik geen smoes meer verzinnen om steeds met haar mee te fiet­sen, ze moest het zelf doen.

ging goed. Misschien had ik haar te lang aan het handje gehouden, dacht ik opgelucht. Ze had vriendinnen. En daar had ze plezier mee. Als die weg gingen, was ze weer net zo stil en teruggetrokken als altijd.

Op school waren er geen klachten en de mentor keek me vreemd aan toen ik zei dat ze thuis zo teruggetrokken was en vaak op haar kamer zat. Op school was ze vrolijk en actief. Ik kwam tot de conclusie dat ik me veel te veel zorgen maakte en was eigenlijk blij dat ze in de buitenwe­reld goed functioneerde.

Maar … soms was Anna zo in zichzelf gekeerd dat ze me niet hoorde. Pas als ik boos werd, gaf ze gehoor aan wat ik zei, vaak met een verbaasd gezicht. Ik liet haar oren con­troleren. Daar was niets mee aan de hand.

Zo sukkelden we door. De dag kwam dat ze de middelbare school afmaakte en ze ging studeren. Natuurlijk maakte ik me zorgen, maar het ging prima. Langzamerhand ver­dwenen mijn zorgen naar de achtergrond tot ik een tele­foontje kreeg uit haar studentenhuis. Anna had iemand geslagen en was in het studentenhuis niet meer te hand­haven. Ze had een psychose.

Was haar teruggetrokken jeugd een teken aan de wand geweest? Had ik toch meer hulp moeten inroepen? Ik weet het niet. Het enige dat ik nu kan doen is haar zo goed mogelijk helpen. Hoe dat moet, dat ga ik leren.

Met gekromde tenen zag ik haar vertrekken, maar het ging goed. Misschien had ik haar te lang aan het handje gehouden, dacht ik opgelucht. Ze had vriendinnen. En daar had ze plezier mee. Als die weg gingen, was ze weer net zo stil en teruggetrokken als altijd.

Op school waren er geen klachten en de mentor keek me vreemd aan toen ik zei dat ze thuis zo teruggetrokken was en vaak op haar kamer zat. Op school was ze vrolijk en actief. Ik kwam tot de conclusie dat ik me veel te veel zorgen maakte en was eigenlijk blij dat ze in de buitenwe­reld goed functioneerde.

Maar … soms was Anna zo in zichzelf gekeerd dat ze me niet hoorde. Pas als ik boos werd, gaf ze gehoor aan wat ik zei, vaak met een verbaasd gezicht. Ik liet haar oren con­troleren. Daar was niets mee aan de hand.

Zo sukkelden we door. De dag kwam dat ze de middelbare school afmaakte en ze ging studeren. Natuurlijk maakte ik me zorgen, maar het ging prima. Langzamerhand ver­dwenen mijn zorgen naar de achtergrond tot ik een tele­foontje kreeg uit haar studentenhuis. Anna had iemand geslagen en was in het studentenhuis niet meer te hand­haven. Ze had een psychose.

Was haar teruggetrokken jeugd een teken aan de wand geweest? Had ik toch meer hulp moeten inroepen? Ik weet het niet. Het enige dat ik nu kan doen is haar zo goed mogelijk helpen. Hoe dat moet, dat ga ik leren.

Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger