De onzichtbaren

De vuilnis! Die moet naar buiten. Ik dwing mezelf om overeind te komen en kijk uit het raam. Nee, toch niet. Er staan geen containers en de buren zouden die allang bui­ten gezet hebben. Ik ga weer zitten. Douchen, dat zou ik moeten doen. De hele dag al. Waarom zou ik douchen?

Ik hoef nergens naar toe en er komt ook niemand. Dat ik stink is niet erg en de douche piept. Een hoge jamme­rende klacht. Soms denk ik dat er iemand in de badkamer van de volgende flat gevangen zit en me roept. Maar de buren zijn keurige mensen. Of niet? Zouden ze een gehan­dicapte dochter hebben die ze willen verbergen voor de wereld? Nee, dat kan niet. De douche piept, dat is alles

Het geluid alsof de vuilniswagen een container leeggooit. Het zal toch niet …! Ja, hoor! De vuilniswagen. Mijn con­tainer moet geleegd! Hij zit propvol en er staan al een paar zakken naast. Als ik vlug ben … Nee, ik ben niet aan­gekleed en ik moet eerst douchen. Dat wordt een ellende de volgende twee weken met de vuilnis, maar ik kan er niets aan doen! Jawel, ik ben een loser die niet eens dou­chet en naar buiten rent om de container op straat te zet­ten. Ik moet douchen!

Vlug ren ik ernaar toe en zet de kraan aan. De douche piept. Meer is het niet. Of toch? Mijn oren beginnen te bonzen, alsof iemand op mijn trommelvliezen hamert. Iemand slaat me op mijn hoofd. Er is niemand en toch wordt ik geslagen. Het kan niet. Mijn hoofd belazert me. Of zijn het de Onzichtbaren? Ze komen wel eens vaker. Ik zet de douche uit. Het is doodstil. Zie je wel, niets aan de hand. Ik moet gewoon even doorzetten. Mijn hand gaat

naar de kraan. Ik heb het gevoel alsof mijn arm eraf gerukt wordt, door een vleesmolen wordt vermalen. Ik slik en zet de kraan aan. Het gepiep is oorverdovend! Ik zeep me in, spoel me af, spring uit de douchebak en zet de kraan uit. Terwijl ik me afdroog bedenk ik dat ik al mijn ledematen nog heb, ook al vallen de Onzichtbaren aan. Komen ze uit de douchekop?

Ik kleed me aan. De wasmand is vol. Een wasje draaien? De wasmachine piepte, ook daar zitten de Onzichtbaren. De vuilniswagen is verdwenen als ik mijn haren heb ge­kamd en mijn tanden heb gepoetst. Wat ben ik toch een loser. Ik krijg het niet eens voor elkaar om de vuilnis bui­ten te zetten. Ik kruip in bed en trek de dekens over mijn hoofd. De Onzichtbaren houden me tegen als ik iets wil doen. Ik zou sterker moeten zijn dan zij, maar ik ben zo moe.

Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger