Een boom is zo gek nog niet

Ik heb geen vriendin, geen baan, geen toekomst. Een loser, meer ben ik niet, een profiteur, een uitkeringstrekker. Nie­mand wil mij en als er al iemand iets om me geeft, dan is dat houden van vermengd met medelijden.

‘Niet piekeren’ zeggen mijn vrienden. ‘Gewoon doorgaan.’ Zij hebben gemakkelijk praten met hun toffe banen, hun carrière en hun gelukkige gezinnetje.

Mijn moeder zegt het nooit, maar ik weet zeker dat haar leven een stuk leuker was als ze mij nooit had gekregen. Mijn vader heeft al in geen jaren iets van zich laten horen. ‘Ga naar buiten als je zo piekert,’ zei mijn begeleider vo­rige week tegen me.

Ik heb geen zin om naar buiten te gaan. Hier op mijn ka­mer zit ik goed en hoef ik al dat geluk om me heen niet te zien.

Vorige week ben ik toch maar naar buiten gegaan, in het donker, naar het park. Er wordt gewaarschuwd om daar ’s nachts niet te komen, dat er alleen criminelen en gek­ken komen als het donker is. Tja, ik ben gek, dus ik mag er komen en als een crimineel een mes tussen mijn ribben steekt, ben ik van alles af. Echt een plek voor mij dus.

In het park was geen mens, zelfs geen vent met een mes. Op de vijver zaten wat eenden met hun kop tussen hun vleugels. Het was stil, behalve dat er ergens een ambulan­ce met loeiende sirene reed. Ergens was er een ramp, nou, ik was daar in ieder geval niet schuldig aan, want ik liep in het park. Niet echt een alibi, maar ik voelde me toch trots dat ik buiten stond en er voor mezelf een had.

Ik ging op de bank zitten. De bomen ruisten met hun kale takken. Ze stonden daar maar en kunnen net als ik geen kant op. Ze zitten vast, stevig verankerd. Dat heb ik dan toch op hen voor, ik kan lopen en ergens anders naar toe­gaan, al heb ik er bijna nooit zin in.

AAN ONZE DONATEURS:

Op de begroting 2016 hebben we een post staan ’bijdrage in cursuskosten voor leden ’. We hebben als afdelingsbe­stuur voor 2016 het volgende op een rijtje gezet in vraag-en antwoordvorm:

‘Waarom sta je hier eigenlijk?’ vroeg ik aan de dichtst­bijzijnde boom. Een jonkie nog, want hij was nog niet zo dik. ‘Je kan net zo goed omvallen.’

Verdomd als het niet waar was, het was even stil in mijn hoofd. En toen kwam er een gedachte op: Ik sta hier goed. Zou die boom dat denken? Nee, dat kan niet. Ik geef me­zelf antwoord. ‘Ik sta hier goed,’ zei ik hardop.

Die boom vindt het prima om hier gewoon te staan en zijn plek op te eisen. Waarom kan ik dat niet? Mijn plek opeisen? Die boom is wijzer dan ik. Nee, dat is onzin, een boom is niet wijs. Ik ben mezelf aan het wijsmaken dat ik mijn plek mag innemen.

Ik stond op van de bank. Een zonnestraal was ik nog niet, maar het ging echt beter. Ik wilde even helemaal niets, al­leen door het park lopen. Misschien ga ik morgen overdag even kijken naar deze boom.

Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger