2014-11 HOEVEEL KOST EEN VRIENDIN?
Frans heeft een vriendin. Het lijkt niet het grootste nieuws van de wereld, maar voor Frans is het alsof de wereld een paradijs is geworden. Al jaren wilde hij niets liever, hij droomde ervan, verlangde ernaar en zat intussen op zijn kamer en kwam nauwelijks de deur uit.
Frans lijdt aan schizofrenie. Hij is een goeierd. Het probleem is eerder dat hij over zich laat lopen, dan dat hij ooit in zijn hoofd zou halen iemand een duimbreed in de weg te leggen. Gelukkig is hij groot en breed en ziet eruit alsof hij drie bankstellen tegelijk op kan tillen en daardoor zal de gemiddelde overvaller hem wel met rust laten. Maar een vriendin, een meisje waar hij alles voor over heeft, is dat wel zo veilig? Hij heeft haar ontmoet op internet, tegenwoordig normaal, maar toch. Hij woont aan het eind van de straat en omdat we allebei een hond hebben, spreken we elkaar nogal eens.
Laatst sprak hij me aan. ‘Buurvrouw, kunt u internet-bankieren? Mijn vriendin wil komen, maar ze heeft niet genoeg geld voor de trein. Ik wil geld overmaken.’ Frans kan niet over zijn eigen geld beschikken, hij staat onder curatele. Dat heeft hij me wel eens verteld. Hij krijgt iedere week, of maand, dat weet ik niet, contant geld en daar moet hij boodschappen van doen. Moest ik dat systeem doorbreken en geld overmaken aan een meisje dat misschien helemaal niet op komt dagen? ‘Hoeveel?’ vroeg ik. ‘Tien euro,’ zei hij en haalde een briefje van tien uit zijn portemonnee.
Dat was nou niet een bedrag waardoor hij zwaar in de nesten kon komen. ‘Geen probleem,’ zei ik dus en maakte het geld over. En… ik zag een paar dagen later Frans bij de bushalte staan om een meisje op te halen. Ze was gekomen! Nog geen tien minuten later stond hij op de stoep. Of ik nog eens tien euro over kon maken naar de rekening van het meisje. Voor de terugweg. Hij kon haar die tien euro toch gewoon geven? ‘Hoelang blijft ze?’
‘Vijf dagen,’ zei hij en straalde.
Ik besloot zijn plezier niet te vergallen en zoutte alle waarschuwingen op. Het ging tenslotte om alles bij elkaar twintig euro. Hij gaf me tien euro en ik maakte geld over. Een week later was hij er weer. Het ging nu om twintig euro. ‘Is het niet leuk om een keer naar haar toe te gaan?’ vroeg ik. ‘Ze woont nog bij haar moeder, dat is niet gezellig.’ Nee, dat was het niet. ‘Frans, kun je het jezelf permitteren om reisjes en boodschappen voor je vriendin te betalen?’ Hij grijnsde. ‘Nee, maar dat kan me niet schelen. Ik zie wel hoe het loopt. Nu wil ik alleen gelukkig zijn.
Ik kon hem geen ongelijk geven. ‘Als ik nu tien euro over maak, dan kun je haar die andere tien geven als ze er is.’ ‘Dat wil ze niet. Ze wil het op haar bankrekening, anders kan ze geen treinkaartje kopen.’
Ik ga niet vaak met de trein en weet niet of het niet mogelijk is om met contant geld te betalen bij de NS. ‘Frans, het is uit om als man voor alle kosten op te draaien. In mijn tijd betaalden we al samen als we uit eten gingen. Zal ik nu tien euro overmaken, dan zien we wel verder als ze er is.
Dan komt ze niet, dat heeft ze gezegd. Ze wil de zekerheid dat ze terug kan. Als jij niet thuis bent, gaat het mis.’ Ik voelde me schuldig terwijl ik het geld overmaakte. Veertig euro lijkt niet veel, maar toch … ‘Frans, ik voel me er niet goed bij,’ zei ik. ‘Bespreek het alsjeblieft met je financiële begeleider.’
‘Ik heb er toch recht op om gelukkig te zijn, ook al is het misschien voor een paar weken?’
‘Natuurlijk, maar dit geluk kan je ook weer in de ellende storten.’
‘Dan zie ik wel weer. Ik wil niet alleen blijven. Dan hoef ik niet meer te leven.’
‘Nu voel ik me onder druk gezet,’ zei ik. ‘Daar houd ik niet van.’
Hij trok wit weg, want het laatste wat Frans wil is iemand kwaad doen.
‘Ik wil je met plezier helpen,’ zei ik. ‘Maar een meisje dat bij haar moeder woont, kan zelf ook een oplossing zoeken als ze geen geld heeft. Meisjes kunnen tegenwoordig uitstekend hun eigen problemen oplossen.
‘Ik zal haar vragen of ze de helft van de boodschappen wil betalen,’ zei hij.
Of het daardoor kwam of door iets anders? Deze keer kwam er geen meisje uit de bus en nu voel ik me een bemoeizieke oude taart.
Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger
HOEVEEL KOST EEN VRIENDIN
2014-11 HOEVEEL KOST EEN VRIENDIN?
Frans heeft een vriendin. Het lijkt niet het grootste nieuws van de wereld, maar voor Frans is het alsof de wereld een paradijs is geworden. Al jaren wilde hij niets liever, hij droomde ervan, verlangde ernaar en zat intussen op zijn kamer en kwam nauwelijks de deur uit.
Frans lijdt aan schizofrenie. Hij is een goeierd. Het probleem is eerder dat hij over zich laat lopen, dan dat hij ooit in zijn hoofd zou halen iemand een duimbreed in de weg te leggen. Gelukkig is hij groot en breed en ziet eruit alsof hij drie bankstellen tegelijk op kan tillen en daardoor zal de gemiddelde overvaller hem wel met rust laten. Maar een vriendin, een meisje waar hij alles voor over heeft, is dat wel zo veilig? Hij heeft haar ontmoet op internet, tegenwoordig normaal, maar toch. Hij woont aan het eind van de straat en omdat we allebei een hond hebben, spreken we elkaar nogal eens.
Laatst sprak hij me aan. ‘Buurvrouw, kunt u internet-bankieren? Mijn vriendin wil komen, maar ze heeft niet genoeg geld voor de trein. Ik wil geld overmaken.’ Frans kan niet over zijn eigen geld beschikken, hij staat onder curatele. Dat heeft hij me wel eens verteld. Hij krijgt iedere week, of maand, dat weet ik niet, contant geld en daar moet hij boodschappen van doen. Moest ik dat systeem doorbreken en geld overmaken aan een meisje dat misschien helemaal niet op komt dagen? ‘Hoeveel?’ vroeg ik. ‘Tien euro,’ zei hij en haalde een briefje van tien uit zijn portemonnee.
Dat was nou niet een bedrag waardoor hij zwaar in de nesten kon komen. ‘Geen probleem,’ zei ik dus en maakte het geld over. En… ik zag een paar dagen later Frans bij de bushalte staan om een meisje op te halen. Ze was gekomen! Nog geen tien minuten later stond hij op de stoep. Of ik nog eens tien euro over kon maken naar de rekening van het meisje. Voor de terugweg. Hij kon haar die tien euro toch gewoon geven? ‘Hoelang blijft ze?’
‘Vijf dagen,’ zei hij en straalde.
Ik besloot zijn plezier niet te vergallen en zoutte alle waarschuwingen op. Het ging tenslotte om alles bij elkaar twintig euro. Hij gaf me tien euro en ik maakte geld over. Een week later was hij er weer. Het ging nu om twintig euro. ‘Is het niet leuk om een keer naar haar toe te gaan?’ vroeg ik. ‘Ze woont nog bij haar moeder, dat is niet gezellig.’ Nee, dat was het niet. ‘Frans, kun je het jezelf permitteren om reisjes en boodschappen voor je vriendin te betalen?’ Hij grijnsde. ‘Nee, maar dat kan me niet schelen. Ik zie wel hoe het loopt. Nu wil ik alleen gelukkig zijn.
Ik kon hem geen ongelijk geven. ‘Als ik nu tien euro over maak, dan kun je haar die andere tien geven als ze er is.’ ‘Dat wil ze niet. Ze wil het op haar bankrekening, anders kan ze geen treinkaartje kopen.’
Ik ga niet vaak met de trein en weet niet of het niet mogelijk is om met contant geld te betalen bij de NS. ‘Frans, het is uit om als man voor alle kosten op te draaien. In mijn tijd betaalden we al samen als we uit eten gingen. Zal ik nu tien euro overmaken, dan zien we wel verder als ze er is.
Dan komt ze niet, dat heeft ze gezegd. Ze wil de zekerheid dat ze terug kan. Als jij niet thuis bent, gaat het mis.’ Ik voelde me schuldig terwijl ik het geld overmaakte. Veertig euro lijkt niet veel, maar toch … ‘Frans, ik voel me er niet goed bij,’ zei ik. ‘Bespreek het alsjeblieft met je financiële begeleider.’
‘Ik heb er toch recht op om gelukkig te zijn, ook al is het misschien voor een paar weken?’
‘Natuurlijk, maar dit geluk kan je ook weer in de ellende storten.’
‘Dan zie ik wel weer. Ik wil niet alleen blijven. Dan hoef ik niet meer te leven.’
‘Nu voel ik me onder druk gezet,’ zei ik. ‘Daar houd ik niet van.’
Hij trok wit weg, want het laatste wat Frans wil is iemand kwaad doen.
‘Ik wil je met plezier helpen,’ zei ik. ‘Maar een meisje dat bij haar moeder woont, kan zelf ook een oplossing zoeken als ze geen geld heeft. Meisjes kunnen tegenwoordig uitstekend hun eigen problemen oplossen.
‘Ik zal haar vragen of ze de helft van de boodschappen wil betalen,’ zei hij.
Of het daardoor kwam of door iets anders? Deze keer kwam er geen meisje uit de bus en nu voel ik me een bemoeizieke oude taart.
Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger
HET WORDT MAAR GEEN OORLOG
2014-11 HET WORDT MAAR GEEN OORLOG
Mijn moeder is onlangs gestorven. Toen ik de zolder opruimde kwam ik de vuilniszak tegen waar ze restjes wol in bewaarde. Wij breiden vroeger al onze truien. De truien die te klein waren, haalden we uit en met de restjes die mijn moeder had bewaard, breiden we een grotere. We liepen ermee voor schut, want de gewassen gedeeltes staken af met de nieuwe stukken. Niet dat wij zo vreselijk arm waren, maar als het oorlog werd, moesten we ons zien te redden. Het zou best gezellig geweest zijn, ware het niet dat we tijdens het werk oorlogsverhalen te horen kregen. Niet de strijd van de soldaten, maar de strijd van de huismoeders om letterlijk de eindjes netjes aan elkaar te knopen, zodat iedereen het een beetje warm had. We werden opgedreven om harder te werken, want de oorlog kon ieder moment losbarsten.
De oorlog is nooit meer uitgebroken tijdens haar leven en al haar noeste arbeid is niet lachwekkend, maar toch ook een beetje zielig. Een beetje huiverig maakte ik de zak open. Het was een trieste aanblik. Gekronkelde draden, soms op bollen gerold. De meeste draden waren te kort om nog ergens voor te dienen. Ik haalde er een paar uit. Ineens kwam die herinnering boven. Ik moest een trui uithalen en gaandeweg was de wol in de knoop geraakt. In paniek probeerde ik de zaak te ontwarren maar het was hopeloos. Het was een grote verwarde kluwen.
Ze betrapte me natuurlijk. Ik had niet alleen mijn zus een trui voor de winter ontzegd, ook alle toekomstige truien die ze nodig had. Ze sloot me een halve dag op in een kast om erover na te denken. Dat was nog niet het ergste, mijn zus had inderdaad geen trui die winter. Zodra we buiten waren en uit het zicht van mijn moeder, gaf ik haar de mijne. Die was te groot, maar dan had ze het tenminste warm. Ik had het steenkoud, want het was een vreselijke winter met een heleboel sneeuw. Toen ik zwaar verkouden werd, maakte mijn vader er een eind aan. Hij kocht een trui voor mijn zus. Mijn trommelvliezen bonken nog van de ruzie die mijn ouders kregen. De trui belandde in de vuilnisbak omdat hij geen enkele kwaliteit had. Wel kocht ze nieuwe wol en breidde een trui voor mijn zus. Dat blauwe draadje herinnert me nu aan die trui.
Ze was niet alleen erg precies met wol, ook met stoffen. Winterjassen werden vermaakt, dat wilde zeggen: er werd een strook aangezet als ze te kort waren of ze werden uit elkaar gehaald en van twee jassen werd een nieuwe gemaakt. Wij liepen voor schut en op school durfde niemand bevriend met ons te zijn. Dat was niet zo heel erg, wij zussen hadden elkaar en mijn moeder zou toch geen vrienden van ons binnenlaten. Mensen die niet tot het gezin behoorden waren spionnen en kwamen kijken hoe het er bij ons aan toeging.
Om ons verder voor te bereiden op de oorlog leerden wij inmaken, fazanten schoonmaken en een strik zetten om konijnen te vangen. We moesten de groentetuin bijhouden, jam maken en appelen eten die voor driekwart rot waren. De wereld waar ik in terecht kwam toen ik het huis uit ging vanwege mijn werk, was onherkenbaar. Mensen aten bij Mac Donalds, gooiden truien weg die nog goed waren en nog pasten en karnden niet zelf hun boter. Het duurde minstens twee jaar voor ik me enigszins had aangepast.
Mijn hele leven lang is het nooit oorlog geworden, maar ik bezit alle kwaliteiten om die te doorstaan. Waarschijnlijk had ik meer gehad aan een opvoeding waarin ik had geleerd om geld over te schrijven of een gesprek te voeren over winkelen of tv-programma’s.
Zou iemand in het Midden-Oosten iets hebben aan de opvoeding die ik heb gehad? Zou zo iemand minder lijden? Ik vraag het me af. Wel word ik woedend dat het nog ergens oorlog is. Ik vrees dat ik een tweede generatie oor-logslachtoffer ben. Het was ziek wat mijn moeder deed, zelfs voor iemand die de oorlog had meegemaakt. Als het nu vrede wordt in het Midden-Oosten, gaat de oorlog voor sommige mensen nog lang door, misschien nog generaties lang.
De boosheid die ik lang gevoeld heb naar mijn moeder toe is over. Ook omdat ik soms toch wel iets gehad heb aan de dingen die ze me bij heeft gebracht, maar ik neem het haar kwalijk dat ze zoveel aandacht opeiste. Mijn hele jeugd lang ben ik alleen bezig geweest om te voorkomen dat ze boos werd en daardoor heb ik de meest onzinnige dingen gedaan zoals het eten van rotte appels. Mijn faalangst is mijn leven lang niet overgegaan, misschien lukt me dat nog in de jaren die me resten. Ik werk eraan.
Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger
Een worstenbroodje
De grauwe dagen van de laatste maanden zijn niet in mijn koude kleren gaan zitten. Ik ben niet op mijn best en mijn humeur heeft net zo hard een zonnetje nodig als de mensen die ik tegen kom op straat. De postbode, die anders nog wel iets vrolijks te zeggen heeft, klaagt over kloven in zijn vingers. Ik krijg ijskoude tenen, maar houd vol tot het hele verhaal eruit is. Mijn buurvrouw loopt moeilijker dan anders en vertelt dat ze binnenkort een nieuwe knie krijgt en daar vreselijk tegenop ziet. De bakker stopt me mijn brood in handen, neemt mijn geld aan en richt zich op de volgende klant.
Als ik thuiskom heb ik het ijskoud.
‘Heb je worstenbroodjes meegebracht?’ vraagt mijn dochter. Ze is binnengekomen terwijl ik weg was. Ze woont sinds kort op kamers en ik hoop dat ze dat volhoudt. Het blijft afwachten of ze er geen psychose van krijgt en als dat zo is, zal ik me schuldig voelen. ‘Onzin’, maar dat zegt mijn verstand, mijn moedergevoel zegt ‘schuld!’
‘Ik heb geen worstenbrood gekocht,’ zeg ik. ‘Dat eet ik zelf niet.’‘Je weet toch dat ik wel een keer langskom. Ik vind dat je dat altijd in huis moet hebben voor als ik kom.’ ‘Ga zelf maar even halen.’
‘Geef maar geld.’
Ze houdt haar hand op en heeft een blik in haar ogen die ik niet helemaal vertrouw. ‘Schiet maar even voor,’ zeg ik. ‘Dan moet ik helemaal pinnen.’ ‘Dat is toch niet erg?’ ‘Mam! Doe niet zo stom. Geef nou geld.’
Geld geef ik haar niet graag, ze koopt er hasj van en dat stimuleert die psychoses. ‘Mam!’
Er knapt iets in me. Het rotweer, de mensen op straat, gewoon het gedoe. ‘Zeur niet zo!’ Het klinkt veel te hard, maar ik kan niet ophouden. ‘Doe volwassen. Schiet het geld voor of betaal je eigen worstenbroodje!’. Haar mond valt open. Ze is gewend dat ik op eieren loop als zij in de buurt is, want ze kan niet tegen herrie en stress.
Ze rent de kamer uit. De voordeur valt met een klap dicht. Wat heb ik gedaan! Mijn benen rennen al om haar achterna te gaan en haar geld voor een worstenbroodje te geven, maar bij de voordeur stop ik. Ik wil haar dat geld niet geven, ik wil het gewoon niet. Waarom doet ze er zo moeilijk over?
Ik loop terug, zet koffie voor mezelf en huil een potje omdat ik niet weet wat ik moet doen. Heb ik haar in de steek gelaten? Een uur later gaat de bel. Mijn dochter staat voor de deur. ‘Mag ik nog binnen?’ vraagt ze.
‘Natuurlijk,’ zeg ik.‘Ik heb geen geld,’ zegt ze als ze in de gang staat. ‘Alles is op. Ik weet ook niet hoe het komt, het is op en ik kan vanavond geen eten kopen, de hele week niet.’ ‘Zeg dat dan,’ mopper ik. ‘Volgende maand beter opletten.’
En toch vertrouw ik het niet. Het geld zal wel op zijn, maar heeft ze het echt allemaal aan nuttige dingen uitgegeven of toch aan hasj?
Ik trek mijn jas aan. ‘We gaan voor een week boodschappen doen. Ik betaal.’ ‘Kun je me niet gewoon vijftig euro voorschieten?’ ‘Nee,’ zeg ik en doe de voordeur open. Ze komt achter me aan en stapt in de auto. In de supermarkt is het best gezellig en als we buiten komen breekt er een zonnetje door. Eigenlijk precies op tijd. Als het eerder was gekomen, was ik niet uit mijn slof geschoten en mijn uitval heeft toch een paar dingen opgehelderd.
Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger
Telefoontjes
Het leek even beter te gaan met mijn zoon. Hij leek vrolijk en zijn stem klonk zoals ik die vroeger had gehoord, voor hij ziek werd. Zeker van zichzelf, niet zo down. Voor mij werd na dat telefoontje de hele wereld zonnig, ondanks de storm die buiten raasde. Ik had geen problemen, het voorjaar lag in het verschiet, wat wilde ik nog meer. Met frisse energie begon ik aan de schoonmaak, want de buitenwereld had even niet zoveel te bieden met dat rotweer. Een paar dagen later had ik een schoon huis en nog steeds een zoon waarmee het beter leek te gaan. Het was alsof de donkere wolk die altijd boven mijn hoofd hing, eindelijk was verdwenen, hoewel ze buiten aan de hemel werden voortgejaagd. Voor mij scheen de zon, was er eindelijk rust. Er was nog wel een spook dat zo nu en dan de kop opstak en dat zei: het kan zo weer voorbij zijn.
Morgen kan hij alweer terugvallen. Ik verjoeg het spook door te gaan winkelen. Daar had ik in geen jaren zin in gehad, nu wel. Na een heerlijke middag kwam ik thuis. De telefoon rinkelde al toen ik de deur nog maar nauwelijks open had gemaakt. Mijn zoon. ‘Hoe moet het nou verder met mij mam?’
Ik kende die vraag maar al te goed. Tegelijk met de vraag, zakte mijn stemming. Hij stelde nog meer hopeloze vragen en ik vocht me door het gesprek heen. Toen het gesprek afgelopen was keek ik naar de tassen en pakjes. Die leken niet meer leuk. En toen werd ik woedend. Woedend op mezelf. Woedend dat ik mijn stemming liet bepalen door mijn zoon, dat mijn geluk van hem afhankelijk was. Ikzelf had een probleem. In plaats van antwoorden bedenken op hopeloze vragen, moest ik leren om mijn stemming niet te laten bederven door telefoontjes.
Vandaag was het nog niet helemaal gelukt, maar morgen gaat het beter.
Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger
De onzichtbaren
De vuilnis! Die moet naar buiten. Ik dwing mezelf om overeind te komen en kijk uit het raam. Nee, toch niet. Er staan geen containers en de buren zouden die allang buiten gezet hebben. Ik ga weer zitten. Douchen, dat zou ik moeten doen. De hele dag al. Waarom zou ik douchen?
Ik hoef nergens naar toe en er komt ook niemand. Dat ik stink is niet erg en de douche piept. Een hoge jammerende klacht. Soms denk ik dat er iemand in de badkamer van de volgende flat gevangen zit en me roept. Maar de buren zijn keurige mensen. Of niet? Zouden ze een gehandicapte dochter hebben die ze willen verbergen voor de wereld? Nee, dat kan niet. De douche piept, dat is alles
Het geluid alsof de vuilniswagen een container leeggooit. Het zal toch niet …! Ja, hoor! De vuilniswagen. Mijn container moet geleegd! Hij zit propvol en er staan al een paar zakken naast. Als ik vlug ben … Nee, ik ben niet aangekleed en ik moet eerst douchen. Dat wordt een ellende de volgende twee weken met de vuilnis, maar ik kan er niets aan doen! Jawel, ik ben een loser die niet eens douchet en naar buiten rent om de container op straat te zetten. Ik moet douchen!
Vlug ren ik ernaar toe en zet de kraan aan. De douche piept. Meer is het niet. Of toch? Mijn oren beginnen te bonzen, alsof iemand op mijn trommelvliezen hamert. Iemand slaat me op mijn hoofd. Er is niemand en toch wordt ik geslagen. Het kan niet. Mijn hoofd belazert me. Of zijn het de Onzichtbaren? Ze komen wel eens vaker. Ik zet de douche uit. Het is doodstil. Zie je wel, niets aan de hand. Ik moet gewoon even doorzetten. Mijn hand gaat
naar de kraan. Ik heb het gevoel alsof mijn arm eraf gerukt wordt, door een vleesmolen wordt vermalen. Ik slik en zet de kraan aan. Het gepiep is oorverdovend! Ik zeep me in, spoel me af, spring uit de douchebak en zet de kraan uit. Terwijl ik me afdroog bedenk ik dat ik al mijn ledematen nog heb, ook al vallen de Onzichtbaren aan. Komen ze uit de douchekop?
Ik kleed me aan. De wasmand is vol. Een wasje draaien? De wasmachine piepte, ook daar zitten de Onzichtbaren. De vuilniswagen is verdwenen als ik mijn haren heb gekamd en mijn tanden heb gepoetst. Wat ben ik toch een loser. Ik krijg het niet eens voor elkaar om de vuilnis buiten te zetten. Ik kruip in bed en trek de dekens over mijn hoofd. De Onzichtbaren houden me tegen als ik iets wil doen. Ik zou sterker moeten zijn dan zij, maar ik ben zo moe.
Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger
Agressie
Naast mij woont Steven. Hij besteedt veel tijd aan computerspellen.. Vaak hoor ik hem roepen: ‘kanker!’ Dan heeft hij een level verloren. De agressie komt dan door de muur heen. Meestal weet ik die buiten mijn kamer te houden, maar soms kan dat niet meer. De agressie grijpt me en ik weet niet waar ik blijven moet van woede. Waarom doet hij zo agressief!
Ik heb er ook een hekel aan om naar de keuken te gaan want zijn woede ligt op de loer, klaar om me aan te vliegen als ik voorbij kom. Als zijn deur op een kier staat, eet ik krackers die ik voor die gelegenheid heb ingeslagen. Ik kan hem wel slaan en een keer deed ik dat ook bijna. Nog net kon ik mijn vuist naar de deurstijl naast zijn hoofd sturen toen hij voor mijn deur stond. Hij is erg geschrokken. Hopelijk blijft hij nu weg.
Eigenlijk durf ik niet in slaap te vallen, want dan dringt de agressie mijn kamer binnen en word ik ’s morgens helemaal opgefokt wakker. Ik sluimer dus en wacht tot ik niets meer hoor, maar dan nog kan ik niet inslapen omdat ik bang ben dat hij eerder wakker wordt dan ik.
Verhuizen? Nee, dat wil ik niet. Ik woonde hier eerder dan hij en ik laat me niet wegjagen. Ik heb al bij de hospita geklaagd dat hij de vuilnis niet scheidt. Ze staat erop dat we dat doen. Als bewijs had ik Stevens vuilniszak meegenomen, maar ze vond de drie stukken plastic en de vijf proppen papier geen aanleiding om hem de huur op te zeggen. Scheiden is scheiden, zo is de regel. Het ergert me dat hij het niet goed doet.
Ze heeft wel met Steven gepraat, maar niet over het vuilnis. Steven heeft bij haar geklaagd dat ik de tv te hard zet. Dat moet toch wel want anders komt zijn agressie door de muren! Waarom begrijpt de hospita dat niet! Ze zegt alleen dat ik zijn agressie te groot zie en dat die niet naar mij is gericht. Ze stelde zelfs voor om samen met Steven eens een computerspel te spelen om hem beter te leren kennen. Met die agressieveling op een kamer! Geen denken aan.
Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger
Gewoon mens zijn, een hulpverleenster aan het woord
Op het punt staand om zichzelf met kleren en al de vuilnisbak in te kieperen; zo komt Martijn bij me over als hij op een vrijdag zijn voordeur voor me opent. Een ingezakt lijf in een slobberbroek en trui met gaten in de ellebogen. Ik zie de doffe blik in zijn ogen. Ik voel de krachteloze hand in mijn hand, de trillingen in zijn handpalm.
‘Kom binnen,’ zegt hij toonloos. In de hal en huiskamer hangen spinnenwebben tot in alle hoeken van het plafond. De muren zijn kaal. In het midden op de vensterbank een sanseveria.
Koffievlekken op het laminaat. Een doorgezakte bank met paperassen op de zitting. Een tafel met twee stoelen.
Een medewerker van de dagopvang belde me op en vroeg of ik kennis wilde gaan maken met een man die kampte met psychosociale problemen. Zijn stem klonk voorzichtig en zorgelijk. Zou ik dat wel doen als zzp’er in de thuiszorg? Van oorsprong ben ik ziekenverzorgende en geen woonbegeleider. Maar toen Martijn belde en ik de vlakke toon in zijn stem hoorde, zette ik mijn twijfel aan de kant. Kennis met elkaar maken kan altijd.
Ook nu klinkt zijn stem zonder verwachting in wie- of wat dan ook als hij zegt. ‘Ga zitten.’ In een stoel aan de tafel zijgt Martijn neer. Het hoofd naar beneden, met ingezakte rug en de voeten naar binnen gedraaid. Ellebogen en schouders verdwijnen in zijn trui, de handen hangen als losse ledematen aan zijn polsen, de haartjes op de bovenkant lijken als donshaartjes in de vrieskou. Uitgehold en afgebroken tot aan zijn seksualiteit, zo komt Martijn bij me over: is hij een homo of een hetero? Ik schrik van deze gedachten en keer mijn blik naar de laptop voor hem op tafel, rondom bestrooid met tabak en as.
Een tiental omgevallen boeken liggen recht voor me op een rij. Een boek over Johan Cruijff en een boek over architectuur.
‘Wil je wat over jezelf vertellen, Martijn?’
Met het hoofd gebogen, de handen liggen willoos op zijn schoot, luister ik naar zijn verhaal. Zijn stem klinkt slepend en met een mengeling van schuld en schaamte. Ik houd de woorden vast: kindertehuizen, internaten, opvanghuizen. En terwijl hij over zijn volwassen leven vertelt, drukken zijn ogen onmacht en een intense verlatenheid uit. Ik wil mijn hand op zijn knie leggen (zo zijn wij vrouwen nu eenmaal) maar in de plaats hiervan zeg ik dat ik het krachtig vind dat hij hier zit en niet op een of andere afdeling van de psychiatrie of verslavingskliniek. Martijn antwoordt niet. Zijn gezicht is grauw en hij heeft wallen onder zijn ogen.
‘Zou het wat zijn dat ik maandag terugkom en we in je administratie duiken? Dan beslissen we daarna of we met elkaar in zee gaan.’ Want wat ik in dit half uur van luisteren heb begrepen, hoef ik bij deze cliënt niet met een zorgdossier of een opgeheven vingertje aan te komen. Die heeft hij in zijn vijfendertig jaar meer dan genoeg gezien.
Als we opstaan zie ik in het midden van zijn oogpupillen twee puntjes glinsteren. Ze raken mijn hart en als vanzelf stromen de woorden uit mijn mond: ‘Martijn, als ik je ga ondersteunen wil ik je vragen van je hart geen moordkuil te maken, gewoon mens-zijn.’
Zonder ogenschijnlijke interesse in wat ik zeg, loopt hij naar de hal. Om toch ook een beetje over mijzelf en over mijn werkvisie te vertellen, zeg ik aan de voordeur: ‘Maar je móét maandag niets.’
Zodra het weekend voorbij is, bel ik bij Martijn aan. Zal hij de deur opendoen? Is hij überhaupt wel thuis?
Martijn en ook zijn woning ogen hetzelfde, met dat verschil dat in de bank alle paperassen verdwenen zijn. Die liggen gesorteerd klaar op de tafel met de twee stoelen.
Anoniem
De werkelijkheid
Ik leef in de werkelijkheid, hoewel ik die lang niet altijd leuk vind. De werkelijkheid kost tijd en energie. Ik moet zoveel: boodschappen, poetsen, de post openmaken, aanmaningen slikken en mails lezen die ik niet leuk vind. Iedereen lijkt iets te willen en ik heb meestal het gevoel dat ik daaraan niet kan voldoen. Ik ben nou eenmaal een zwakkeling die nergens zin in heeft en meestal op zijn kamer zit.
Maar ik doe mijn best. Ik wandel iedere dag en soms is het nog genieten ook. Boodschappen doe ik keurig en hoewel ik niet altijd voor mezelf kook, zorg ik toch dat ik binnenkrijg wat goed voor me is. De rest van de tijd breng ik door met computerspellen, uitrusten en fantaseren. Daar ik netjes in de werkelijkheid wil blijven, zet ik die fantasieën
op papier. Ik maak er een soort toneelspel van. Eens in de week komt er een vriend langs, die meestal ook keurig in de werkelijkheid leeft en dan spelen we het stuk dat ik geschreven heb. Ieder een rol. Heel gezellig en we lachen wat af.
Mijn medicijnen neem ik keurig in en dat maakt het leven saai, maar ik blijf in de werkelijkheid. Een psychose krijgen is in eerste instantie best aardig, het leven is dan veel leuker dan de werkelijkheid. Ik voel me een held die de wereld moet redden, een uitverkorene die met een speciale reden op aarde is. Maar op een gegeven moment loopt het mis. Dan verschijnen de duivels, hoor ik de stemmen en voel ik mezelf opgedreven
Het heeft lang geduurd voor ik kon geloven dat die dingen in mijzelf gebeuren. Echt, het leek uit de buitenwereld te komen. Agressie, kwade gedachten, stemmen, ze leken niet van mezelf. Ik geloofde in het collectieve geheugen en dacht dat ik daar beelden en stemmen van door kreeg. Dat mijn hersenen willekeurige signalen afgeven en die omzetten in stemmen en beelden, het was moeilijk om aan te nemen, maar toen ik het eenmaal deed, veranderde mijn leven. Het was moeilijk om in te zien dat ik die beelden en geluiden moest accepteren als een tijdelijk “spasme”, maar het lukte. Er gaan nu maanden voorbij zonder dat ik er last van heb en soms vergeet ik dat ik ze heb. Genoeg rust, goed eten, geen stress en ze blijven weg. Nu is het zaak om de echte werkelijkheid in te vullen en interessanter te maken. Een gewoon leven, zoals iedereen. Vaak wil ik dat wel, een vriendin, een baan, een carrière. Gewoon met iedereen meedoen, maar vaak wil ik het ook niet. Slaaf zijn van de bank met een te hoge hypotheek, daar zou ik stress van krijgen en stemmen. Het zal dus anders moeten. Hoe? Ik weet het nog niet, maar ik hoop dat het wat minder saai wordt.
Anoniem: verwoord door Olga Maria Berger
Zomaar een dag
De vroege herfst kan prachtig zijn met zijn feestelijke kleuren als de zon schijnt, maar vandaag is het een sombere saaie regendag. Dat is even wennen na zo’n heerlijke zomer. Ik kan moeilijk mijn draai vinden en wil er even tussenuit.
‘Het Goed’ is een plek die me afleiding geeft. Er staat een overschot aan spullen waar mensen op uitgekeken zijn of niet meer nodig hebben. De ene keer zoek je naar iets en een andere keer doe je creatieve ideeën op . Al rondneuzend, hoor ik een hard fluitend deuntje, het is een onbekende melodie. Rondlopende mensen kijken geïrriteerd een bepaalde richting in. Ik kijk mee.
Een grijzende goedlachse man met een krullenkop en een licht getinte huid, heeft het in zijn uppie geweldig naar zijn zin. Zijn “anders” zijn maakt mij nieuwsgierig. Hij voelt blijkbaar mijn interesse terwijl ik toch onopvallend probeer te kijken.
Met een ouderwetse kamerzwabber onder zijn arm komt hij mijn richting in en laat die trots zien, zegt blij te zijn met zijn vondst omdat hij er de ramen goed mee schoon kan maken. Ik vertel hem dat het een kamerzwabber is om het stof van de vloer te halen. Hij zegt er een steel in te gaan maken. Mijn idee dat het moeilijk uit te wringen is, is voor hem geen probleem, vindt dat dit niet hoeft omdat hij een trekker heeft en daar haal je al het sop gewoon mee weg.
Hij loopt weg. Het duurt maar even en en daar is hij weer. Nu met een geel plastic vergiet voorzien van nauwe spleetjes en zegt dat hij de zwabber heeft teruggelegd. Met deze ben ik echt blij, en hij wijst op het vergiet. Ik zocht een theezeefje, die hebben ze niet, maar deze vergiet kan ik er ook voor gebruiken. Ik vind dat het wel kan, maar dat het niet zo praktisch is, je hebt wel veel afwas voor 1 kopje thee. Voor hem is dit geen bezwaar en loopt blij richting de kassa om af te rekenen
De blijheid, het creatief denken en delen…. sprankelend! Ik had niet gevonden wat ik zocht maar kreeg waar ik behoefte aan had!
Maria
Feestdagen?
Half december gaat de telefoon. Het is de persoonlijke begeleider van mijn zoon. De rechtelijke machtiging voor de medicijnen moet eventueel verlengd worden. Wat ik daarvan vind.
‘Hoe denkt Roland er zelf over?’ vraag ik.
‘Hij weet het niet zo goed,’ zegt de begeleider.
Inwendig zucht ik. Kerst is weer eens bedorven, maar er zijn belangrijkere dingen dan de decemberfeestelijkheden. ‘Verlengen,’ zeg ik beslist. ‘Het gaat iedere keer mis omdat hij met de medicijnen ophoudt.
‘Het gaat erg goed,’ zegt de begeleider.
Nou, dat valt wel mee. Als ik hem zie of spreek is hij down. Hij ziet de zin van zijn leven niet en regelmatig kondigt hij aan dat hij eigenlijk niet meer verder wil. Dat vertel ik de begeleider.
‘Het is toch goed om zo nu en dan de familie te horen,’ zegt hij. ‘Ik had een heel andere indruk van Roland.’ Ik klaag maar niet dat ik al anderhalf jaar niets gehoord hebt van hulpverleners en dat het onmogelijk is om iemand aan de telefoon te krijgen als er geen crisis is. ‘We gaan het verlengen,’ zegt hij.
Met kerst komt Roland niet opdagen. Ziek. Ik ga er maar van uit dat hij echt ziek is, maar eigenlijk weet ik beter. Hij is pissig omdat ik hem niet vertrouw.
Twee weken neemt hij de telefoon niet op. Ik krijg wel berichten op mijn telefoon. Hele depressieve berichten. Uiteindelijk neemt hij dan toch een keer de telefoon aan. ‘Je vindt me een randdebiel,’ zegt hij.
‘Zo denk ik niet en dat weet je,’ reageer ik en ondanks de opluchting begin ik boos te worden.
‘Je hebt het gezegd,’ zegt Roland.
‘Zulke woorden neem ik nooit in mijn mond.’
‘Zoiets toch,’ zegt hij.
‘Tegen wie?’
‘Tegen de hulpverlening.’
Het gaat dus over het verlengen van de rechtelijke machtiging dat hij zo boos is. Waarom zegt hij dan zelf niet dat hij het niet wil, of eventueel wel wil! ‘Ik heb nooit gezegd dat je een randdebiel bent,’ zeg ik. ‘Ik vind je een intelligent mens.’
Een zucht aan de andere kant. ‘Mijn persoonlijke begeleider heeft een burn out.’
Ook dat nog. Het stikt van de mensen die een baan zoeken en degenen die werken krijgen een burn out. Er klopt iets niet in Nederland, maar daar heeft Roland nu niets aan. ‘Heb je een andere begeleider?’
‘Ja, maar hij weet niks.’
‘Een randdebiel?’ vraag ik.
Roland lacht. ‘Nee, dat niet.’
Ik ben opgelucht als ik de telefoon neerleg. We hebben het weer eens gered, maar wel ten koste van de feestdagen.
Anoniem. (verwoord door Olga Maria Berger)